top of page
Brandnetels (c) Anne van Zantwijk_header.jpg

Hoge verwachtingen

Janneke heeft hoge verwachtingen, van zichzelf én van het leven. Hoe dat elke keer weer tegenvalt, lees je hier.

Dat het soms bijna lijkt alsof sporters hun best niet doen. Bij voetbal kijken heb ik het regelmatig. Dan zijn ze eerst een tijdje heel fel, lijken ze de bal echt af te willen pakken, maar even later lijkt het ze dan tijdelijk niks te kunnen schelen. Alsof ze zichzelf echt moeten toespreken om weer te gaan rennen (wat ik overigens heel goed begrijp, maar deze mentaliteit lijkt me niet handig bij grote wedstrijden).

Ik had het ook bij de tennisfinale van de vrouwen op Roland Garros. Een van de twee leek het bij bal drie al lang en breed te hebben opgegeven. Ze sloeg wel, maar nooit echt goed en zelden in. Zo’n partij duurt dan feitelijk heel kort maar gevoelsmatig nog behoorlijk lang.

De finale van de Nations League was het ergst: daar renden ze alsof hun leven er absoluut niet vanaf hing.

Dat ik er op vakantie ineens achterkwam dat Zaïre is opgehouden te bestaan, al een tijdje blijkbaar. Dat ik dat moeilijk kon handelen. Ik was wel bekend met Congo hoor, of in elk geval met de naam, en gun dat land zijn bestaansrecht wel, maar waarom moet dat dan ten koste van Zaïre gaan? Ik had wel al tijden niks meer over dat land gehoord, maar in het geval van Afrikaanse landen is dat doorgaans een goed teken.

Geen Zaïre meer, tjonge. Dat ik het ook zo zielig vind voor Zambia, zij hoorden toch een beetje bij elkaar.

Dat er in Utrecht een dronken meisje bij ons de trein in stapte. Toen we na een tijdje in Hilversum waren maakte ze geen aanstalten om uit te stappen, want ze lag in een diepe slaap. Ik dacht: ze moet vast door naar Bussum of Weesp, dus ik hoef haar niet wakker te maken. Totdat ik op het perron stond en zag dat de trein na Hilversum weer terug naar Utrecht zou gaan. Dat kon de bedoeling niet zijn, ze wilde vast niet slapend pendelen in de trein, ze wilde natuurlijk naar huis. Dat ik toen terug de trein inliep en haar opnieuw wakker maakte. Dat ze toen zei: ‘Ik moet naar Hilversum.’ ‘Dit is Hilversum’, zei ik meerdere malen. Dat ze uiteindelijk met lichte tegenzin mee naar buiten liep. Ik hield haar in de gaten, was bang dat ze tussen het perron en de trein zou vallen, maar haar motoriek was nog verbazingwekkend goed. Maar toen ik even niet keek wilde ze bij de volgende deur snel de trein weer in gaan. ‘Dít ís Hilversum’, zei ik toen nog een keer op mijn allerduidelijkst, zelfs een dove die kan liplezen zou me inmiddels begrijpen (mits die niet even dronken is).

Uiteindelijk liep ze mee naar de uitgang, ik leek haar langzaam te overtuigen. ‘Ja’, zei ze toen terwijl we de trap afliepen, ‘een klein stukje met de trein nog, en dan ben ik thuis’. Ik begon het nu wel zat te worden, zoveel Hilversumontkenning op één avond. ‘Ben je op de fiets?’, vroeg ik toen maar. ‘Ja’, zei ze, ‘ik woon vlakbij het station, alleen nog een klein stukje met de trein. Komt goed, ik ben alleen een beetje moe.’ Ze probeerde mij te overtuigen van het feit dat het prima met haar ging, terwijl ik haar vooral probeerde te overtuigen van de Hilversumheid van het station.

Dat ze uiteindelijk in elk geval niet terug de poortjes door ging, maar richting het centrum. Dat ik voor haar hoopte dat ze daar ergens woont, en haar toen maar liet gaan. Dat ze geen dankjewel zei, daar had ze het te druk voor. Ze moest wakker zien te blijven, naar huis zien te komen én bluffen dat het prima met haar ging.

bottom of page