Dat ik onverwachts langs Cuijk reed met de auto. Dat dat gezien mijn beperkte topografische kennis niet vreemd is; ik rijd eigenlijk overal onverwachts langs, alleen mijn bestemming verbaast me meestal niet. Dat Cuijk de plaats is waar mijn vader als laatste heeft gewerkt. Dat ik toen ik erlangs reed pas besefte dat hij ook een heel werkend leven heeft gehad voordat hij doodging, met allemaal collega’s die geen ‘papa’ tegen hem zeiden. Dat ik het ineens zo jammer vond dat ik daar zo weinig van weet.
Dat ik toen huilend verder ben gereden naar de enige plaats die mij niet verbaasde.