Dat ik in de afrondende fase van mijn boek zat, en met iemand in discussie raakte over komma’s. Hij vond: tussen twee persoonsvormen moet een komma. Dat vind ik op zich ook wel, dat is volgens mij zelfs de enige echt leidende regel die er over komma’s bestaat, maar in de praktijk vind ik dit vaak toch een minder goed idee. Dan maak ik vrij lange zinnen, en dan horen sommige stukken echt meer bij elkaar dan andere, en de enige manier om dat duidelijk te maken is door alleen op die plekken een komma te zetten. Anders worden het vier gelijkwaardige stukjes, terwijl de zin qua ritme toch echt bedoeld is als een kort begin, een middenstuk dat lekker snel doorgaat, en dan een eindje. Mijn discussiepartner gaf toch de voorkeur aan meer komma’s, met als argument: ik hou van compartimentaliseren. Daar kon ik inkomen, want het is een mooi woord.
Het probleem is volgens mij dat we maar één soort komma’s hebben. Je hebt eigenlijk persoonsvormkomma’s nodig, waarmee je laat merken: ik weet heus wel dat er tussen twee persoonsvormen een komma hoort, en ik help je hiermee om de zin goed te lezen. En je hebt pauze-komma’s nodig, dat zou dan een dubbele komma kunnen zijn, op plekken waar je even iets voor jezelf kunt gaan doen. Daar kun je bijkomen en ademen als je aan het voorlezen bent (als je in stilte leest mag je van mij altijd ademen – dit is trouwens zo’n zin waarbij ik de huidige enkele komma tussen ‘leest’ en ‘mag’ dus too much vind. Maar als er ook dubbele komma’s zouden bestaan,, zou ik daar gerust een enkele willen.).