Dat er altijd wel iets lichamelijks is wat op dat moment het vervelendst is en dat ik dat altijd graag op wil noemen. Nu is het een aft in mijn mond. ‘Ik heb een aft in mijn mond’, wil ik dan zeggen. Soms is het ook een beginnende keelpijn of anders ben ik altijd nog moe.
Dat ik vermoed dat geluk deels relatief is, en dat dat me vast ooit gaat helpen. Zodra ik dan iets heel ergs krijg, zoals reuma (wat ik niet hoop, maar ik zal heus wel ooit iets krijgen wat erger is dan een aft), heb ik hopelijk geen last meer van zo’n aft. Dan word je filter gewoon grover. Dan is een aft wat nu een gescheurd nagelriempje is of droge handen. Of zal ik altijd alles op blijven noemen?
Comments