’s Ochtends bij het ontbijt verzamelen mijn katten zich altijd om mij heen. Nu klinkt het alsof ik er twaalf heb, was dat maar waar, het zijn er twee. Ze doen dat niet alleen (lees:niet) omdat ze mij zo lief vinden, maar omdat ze van boter houden. Dat geef ik ze ook altijd, omdat anders echt zou blijken dat ze niet komen als ze geen boter krijgen. Dus doe ik braaf twee likjes boter aan twee van mijn vingers, aan elke hand eentje, want als ze te dicht bij elkaar zijn krijgt de leukste altijd klappen. Daarna reik ik de boter uit.
Mijn katten pakken het vervolgens erg verschillend aan. De leuke is van de snelle aanpak: als ik iets aan mijn vinger doe, ook als het iets is wat ze nog niet kent, begint ze in de lucht alvast te likken zodat ze zodra haar tong mijn vinger raakt al goed op snelheid is. Ze gaat er als het ware vanuit dat het wel lekker zal zijn, dat ik het niet voor niets aan mijn vinger doe. De minder leuke is kritischer. Die ruikt eerst even kritisch aan mijn vinger: Is dit wat ik ervan had verwacht? Is dit waar ik op dit moment behoefte aan heb? Maar boter is altijd goed, dus ook zij begint te likken. Ze likt veel langzamer, het is echt een project bij haar. En zoals mijn vriend nooit van een vork of lepel wil eten die ik al heb gebruikt (wat ik altijd onzin vind omdat we ook regelmatig zoenen – niet echt regelmatig, geen gezette tijden), en dan alleen het deel eraf eet dat de vork/lepel niet raakt, wil deze kat mijn vinger net niet aanraken. Ze likt dus de buitenkant van het klontje boter eraf.
De leuke kat is inmiddels al lang klaar, die heeft het met snelle likjes weggewerkt terwijl ze ondertussen nog extra adem door haar neus naar binnen trok, waardoor het heerlijk klonk. Een soort omgekeerd snurken van genot, ik krijg inmiddels ook bijna zin in losse boter. Ze kan niet wachten om het restje aan mijn andere vinger ook op te likken. Dus kruis ik mijn handen en laat ik de leuke kat het restje oplikken en de andere aan mijn lege vinger ruiken. Zodra ik dat doe wordt de minder leuke kat echter meteen jaloers: ineens wil ze het restje dat ze zelf niet wilde hebben toch, ze wil wat die ander heeft.
Ik ben bang dat ik het meest op die kat lijk.