Dat ik gisteren naar beneden liep en de deur van de hal naar de woonkamer open wilde doen, maar de klink het ineens niet meer deed. Hij bewoog wel, maar pakte ‘m niet. Dat ik toen even dacht echt opgesloten te zitten in mijn huis, zonder telefoon want die lag in de woonkamer. En mijn vriend kwam voorlopig niet thuis. Gelukkig heb ik boven een badkamer met een kraan en dus ook water, dacht ik toen, dus ik zou het wel een tijdje uit kunnen zingen. Tot ik besefte ook gewoon uit het badkamerraam te kunnen klimmen. Tot ik besefte dat ik de voordeur gewoon nog open kon doen.
Dat ik toen steeds via buiten naar de achterdeur moest lopen en zo naar de woonkamer. En daarna via buiten weer naar boven. Ik merkte wel hoe snel je bepaalde dingen dan minder belangrijk gaat vinden, het boeide me bijvoorbeeld niet meer welke jas ik aandeed, als hij maar in het huis-gedeelte lag waar ik me op dat moment bevond. Een groene jas op een groene broek is niet optimaal en heeft iets boswachter-achtigs, maar via buiten naar de hal om een blauwe jas te halen heeft vooral iets vermoeiends.
Een beetje zoals met kamperen, dat je tijdens de week voelt dat steeds minder dingen je wat uitmaken. Het begint met je uiterlijk, daarna een vliegje in de thee (ik drink het vliegje dan alsnog niet op maar de thee wel), en lekker altijd dezelfde kleren aan. Met één stel kleding ben je er eigenlijk wel op zo’n vakantie, maar thuis kan ik me dat elk jaar opnieuw niet voorstellen dus neem ik altijd te veel mee. Je eisen voor plekken die je beschouwt als acceptabel om op de grond te zitten nemen ook af. Op een gegeven moment is bijna elke grond wel zit-baar. Een natte reet is wel even vervelend, maar als je daarna op je buik op een droog stuk gras gaat liggen lost dat zichzelf ook wel weer op.
Was het leven maar kamperen, denk ik soms. Nu kan ik daar iets van meepikken in mijn eigen huis. Met dank aan de klink.