top of page
Brandnetels (c) Anne van Zantwijk_header.jpg

Hoge verwachtingen

Janneke heeft hoge verwachtingen, van zichzelf én van het leven. Hoe dat elke keer weer tegenvalt, lees je hier.

Dat ik op vakantie een aubergine had gekocht, ook al houdt mijn vriend daar niet zo van. Ze hadden niet zo veel keuze qua groente in de Franse supermarkt. Toen deed ik hem door de pasta, expres al maar de helft en expres in kleine stukjes. Dat hij ze er toen toch uit ging vissen en ik dat niet om aan te zien vond. Maar ik wist dat het niet constructief zou zijn om er wat van te zeggen, ik lust bovendien zelf veel meer dingen niet dan hij dus ik was gewoon onredelijk.

Dat ik na het eten wel besloot om de andere helft van de aubergine weg te gooien, omdat ik geen zin had in nog een keer zo’n moment. Dat ik dat enigszins demonstratief deed: ik liep voor zijn neus naar de koelkast, pakte de halve aubergine en gooide hem hard in het gft-bakje. Dat hij dat niet eens zag. Dat ik toen toch teleurgesteld was, ook al was dit waarschijnlijk wel beter voor de rest van de avond.

Dat ik vrouwenvoetbal keek en probeerde niet seksistisch te zijn. Ik vond het geweldig dat dit eindelijk ook serieus genomen wordt. Dus zodra ik geneigd was een opmerking te maken in de trant van ‘zo, die kijkt boos!’, slikte ik die in. Want waarom zouden vrouwen niet boos mogen kijken en mannen wel?

Toch ging het nog niet op alle fronten goed. Waar ik op vastliep was de vraag wat ik moest roepen als iemand een bal verkeerd speelde. Bij mannen roep ik dan meestal: ‘Wat een lul!’ Maar dat kon bij de vrouwen natuurlijk niet. Maar ook zij mochten wat mij betreft uitgekafferd worden, dat leek me wel zo eerlijk en ze hoorden het toch niet. Dat ik toen even ‘Kut!’ probeerde, maar dat deed me wat Brabants aan, zo los. Daarna ging ik over op ‘Kutwijf!’, maar dat vond ik te grof. Dat dekte de lading van alleen een foute bal niet, het klonk meer alsof ze mij persoonlijk iets geflikt hadden, en zo voelde het ook wel maar dat was natuurlijk niet zo. En ‘wijf’ vond ik sowieso niet kunnen want seksistisch, het heeft ook geen mannelijk equivalent.

Dat het toen uiteindelijk ‘Wat een lultje!’, werd. Dat lijkt me voorlopig de beste optie, maar ook daar ben ik nog niet helemaal tevreden mee.

Dat er zoveel insecten waren in ons vakantiehuisje, dat ik de dode wespen op de vloer op een gegeven moment niet eens meer opruimde. Ik probeerde er nog wel omheen te stappen. Als we nog een week waren gebleven was ik er denk ik gewoon in gaan staan, hoe groot is de kans op een nog actieve angel in een dode wesp nou daadwerkelijk? Het is natuurlijk geen fijn gevoel aan je voet, maar steeds uitkijken waar je loopt of zelfs je slippers aantrekken draagt ook niet echt bij aan de ontspannenheid. Alleen voor de heel grote keek ik nog uit, volgens mijn vriend waren dat hoornaars. Ik vind dat een vervelend woord, maak er dan ‘horenaar’ van.

Dat ik ook steeds minder medelijden met ze kreeg. Het waren er wel veel die hadden geleden, maar, dacht ik: er zijn altijd nog veel meer levende insecten dan dode, dus waar hebben we het over?

Ook voor de nog levende insecten werd ik geleidelijk minder mild. De eerste dag begon ik fanatiek met redden, met glaasjes tegen het raam en de wandelkaart ertussen om ze naar buiten te transporteren. Maar op die manier kon ik wel bezig blijven. Het klapraam van de slaapkamer steeds kantelen zodat de vliegen die erop zaten hun vrijheid tegemoet konden deed ik in het begin ook, maar op een gegeven moment raakte mijn geduld op, zeker bij de vliegen die na het kantelen nog steeds hun kans niet pakten.

Op een gegeven moment liet ik de vliegen het grootste deel van de dag gewoon zitten. En de kleine vliegjes, daar begon ik al helemaal niet meer aan. Die noemde ik in mijn hoofd gewoon geen ‘vlieg’ meer.

bottom of page