top of page
Brandnetels (c) Anne van Zantwijk_header.jpg

Hoge verwachtingen

Janneke heeft hoge verwachtingen, van zichzelf én van het leven. Hoe dat elke keer weer tegenvalt, lees je hier.

Dat het zo hard is gegaan met de corona-angst. Zo kwam ik vorige week nog een loslopende hond tegen, die aan mijn hond bleef ‘plakken’. Ik riep even door de straat of iemand wist van wie hij was, omdat hij anders misschien met mij mee naar huis zou gaan. Dat er toen een vrouw naar buiten kwam die beweerde zijn baasje te zijn (dat zal wel waar zijn, ik had geen reden om daaraan te twijfelen). De hond bleek ontsnapt te zijn, ze was blij dat ik hem had. Dat ik hem toen aan zijn halsband vasthield totdat ze bij mij was. Toen pakte ze de hond over, en daarbij raakte ze mijn hand aan.

Dat vond ik toen ook al vervelend, maar dat ik me dat nu echt al niet meer voor zou kunnen stellen. Ik zou minstens gaan slaan.

Dat ik met de trein op weg was naar een optreden in Assen, maar er in Zwolle achter kwam dat de hele boel was afgelast. Dat ik toen de trein terug maar nam. Dat ik niet wist wat ik er nou allemaal van moest denken, ik kon me even niets voorstellen bij de komende weken.

Dat mijn moeder mij toen appte om te zeggen dat er die avond een leuke film op tv was die ik misschien zou kunnen kijken. Maar ik kon helemaal nog niet voelen of ik daar wel zin in had. Dat een vriendin mij toen ook nog appte met het voorstel om de volgende dag wat af te spreken (dat mocht toen nog), maar ik daar ook even geen beslissing over kon nemen. Dat ik dat dus aan haar stuurde en ze toen vroeg: ‘O jee, voel je je zo rot?’ Maar ik voelde me niet rót, ik was ontheemd.

Het deed me nog het meest denken aan wanneer je op vakantie gaat en de eerste avond in het donker aankomt. Dan zit je daar in dat huisje, geen idee waar je precies beland bent, en vooral ook waarom. In dat geval heb je er ook nog zelf voor gekozen, wat op dat moment volslagen onverstandig voelt, waardoor je je eigen keuzes ook niet meer begrijpt en nog verder ontheemd raakt. Dat gebeurde nu gelukkig niet; dit was overmacht.

Dat mijn trein terug toen een technische storing bleek te hebben, waardoor we meer dan een uur stilstonden in een weiland vlakbij Amersfoort. Dat dat precies bleek te zijn wat ik nodig had. Toen ik eenmaal thuis was, was ik er weer.

Dat ik door dat hele corona ineens een vrij weekend had. Dat dat best gezellig was, ook omdat ik mijn vriend nu weer eens zag. Maar dat we toen op zondag wel meteen al ruzie kregen.

We gingen naar het strand en hadden besloten de lastige hond mee te nemen. Dat is altijd een beetje een dilemma, want ze houdt niet van in de auto zitten maar wel van strand. Dat ze toen van de zenuwen in de auto poepte, gelukkig wel in de bench. Dat het een uur in de wind stonk, en het voor mijn gevoel ook een uur duurde voordat we een tankstation zagen waar we konden stoppen.

‘Ruim jij de poep even op?’, vroeg ik aan mijn vriend, ‘dan tank ik’ (want dat moest ook gebeuren). Dat hij toen ineens toch stond te tanken, en beweerde het andersom verstaan te hebben. Dat dat de sfeer al niet echt ten goede kwam, ik verdacht hem ervan het expres te doen.

Dat ik dus de poep deed. Het was een mooie losse drol (of eigenlijk een vaste, wat ik bedoel is: hij zat niet in het kleed gewreven), dus het zou een kwestie zijn van hem met een zakje oppakken. Maar toen ik de achterklep open deed was ze er nét doorheen gelopen, en zaten er overal vlekken. Dat ik mezelf dat al verweet, blijkbaar had ik niet rustig genoeg geremd. Dat ik het toen op wilde ruimen terwijl de hond nog in de bench zat, maar ze er daardoor nogmaals doorheen liep. Dat mijn vriend toen zei: ‘waarom haal je die hond er dan ook niet uit?!’ Dat ik dat daarna deed maar vergat haar vast te maken, en ze toen tussen de benzinepompen en de auto’s door begon rond te lopen. Dat kon natuurlijk ook niet. Dat ik daar eerst maar achteraan moest, want mijn vriend tankte ondertussen gewoon door. Dat ik toen dacht slim te zijn: ik tilde haar op en zette haar weer in de auto, maar dan buiten de bench. Maar dat er toen ook al stront aan haar poot bleek te zitten en ze die nu dus verder door de auto verspreidde.

Dat ik inmiddels zóveel minderwaardige gevoelens over mijn aanpak had, dat ik mijn vriend niet meer kon zíen met zijn rustige tankende blik. Waarom schoot hij ook niet even te hulp? Dat we toen gingen schreeuwen terwijl we doorreden naar het strand.

Dat ik het later wel weer probeerde goed te maken – want dat doet híj nooit, ook al zo onuitstaanbaar – en dat even leek te lukken maar er daarna weer een nieuwe ruziegolf kwam. Per golf werd het geschreeuw harder, het werd als het ware vloed.

bottom of page